Verhaal opgemaakt door Doris Zijlstra
“Over een jaar ben ik er weer bovenop, dat weet ik zeker. En dan wil ik niets liever dan huisje-boompje-beestje.”
Woensdag 25 oktober, half zeven ’s avonds. Buiten is het donker, nat en kil, in Het Stoelenproject aan de Marnixstraat is het behaaglijk warm. Er klinkt gekeuvel en gekuch, er wordt lasagne gegeten en de epische jarennegentig western Legends of the Fall staat op fiks volume aan, voor de liefhebber.
Vanavond vertelt Jenny zijn levensverhaal. Wanneer hij aanschuift, na nog even een sigaretje gerookt te hebben met zijn nieuwe vriend Ali, nemen we de benodigde personalia door. ‘Bijna vijfentwintig’, grapt hij wanneer zijn leeftijd aan bod komt – het tegenovergestelde wordt genoteerd. Jenny, voluit Johannes, is een onvervalste Brabantse loebas, robuust en innemend, maar bescheiden. Hij spreekt behoedzaam, zacht, maar vol overtuiging en rijk aan details. Regelmatig verschijnt er een joviale glimlach op z’n gezicht. Het valt direct op – zijn blinkende rij prachtig witte tanden. ‘Goed hè’, zegt hij trots, ‘toen ik in Oost-Europa zat heb ik het helemaal laten renoveren. Kost niks daar. Normaal duurt het een paar maanden, ik deed het in twee weken. Heb één avond alleen maar wodka gedronken, ik verging van de pijn. Maar nu krijg ik aldoor complimentjes. En ik hoef nooit meer naar de tandarts.’
Dan steekt Jenny van wal, hij begint bij het begin. ‘Met zes maanden werd ik geboren, vierhonderd gram licht. Mijn eerste acht levensmaanden heb ik in de couveuse doorgebracht, daar hield er zware astma aan over. Tot mijn vijfde levensjaar ging ik ziekenhuis in, ziekenhuis uit – toen ik zeven jaar was slikte ik 35 medicijnen per dag. Op aanraden van een dokter werd ik opgenomen in het astmacentrum in Bilthoven, middenin de bossen, samen met tien andere kinderen. Hier heb ik drie jaar gezeten. Het ging er best wel eens hard tegen hard, met al die jonge kinderen op een postzegel. Daarnaast zie je je ouders heel weinig. Toen ik uit het centrum werd ontslagen had ik geen astma meer, geen medicijnen, maar wel was ik ernstig beginnen te stotteren. Ik kon geen woord meer zeggen. Daarom werd ik zes maanden lang opgenomen in een logopedisch centrum waar ik opnieuw leerde praten – steeds een paar weken daar en dan weer een paar weken naar huis. Kortom: in mijn eerste tien levensjaren ben ik amper thuis geweest.’
‘Mijn ouders zijn in die tijd gescheiden, en beiden hertrouwd. Hier maakte ik, eenmaal weer thuis, pendelend tussen beiden, dankbaar gebruik van – wat ik bij de een niet mocht, kreeg ik bij de ander wel voor elkaar. Mijn moeder heeft me op mijn veertiende laten kiezen: of je woont bij mij, of bij je vader. Toen heb ik voor mijn moeder gekozen, voor het gerechtshof. Nu ik ouder ben, en zelf vader, vind ik dat je een kind nooit op die manier voor zo’n zware keuze zou mogen stellen.’
‘Als puber ging ik rebelleren. Ik kon niet stilzitten, en zocht constant uitersten op. Áltijd te laat thuiskomen, áltijd weerwoord geven, als er ergens werd gevochten stond ik met mijn dikke neus voorop. Mijn vader repareerde brommertjes, wanneer ik mijn kans schoon zag klom ik erop en scheurde ik weg. Ook probeerde ik de toen opkomende 06-lijnen uit, met hoge telefoonrekeningen tot gevolg. Of met nieuwjaar – vuurwerk afsteken mocht niet in ons dorp, dan zou de politie komen. We deden het toch, en als de politie niet kwam, belden we ze zelf. Áltijd zocht ik de confrontatie op.’
Uiteindelijk volgde Jenny de LTS, een ambachtsschool, waar hij werd opgeleid tot kok. ‘Van daaruit ben ik naar de Middelbare Hotelschool gegaan in Tilburg, ik weet het nog heel goed, met mijn lange haren, tot hier’, hij wijst halverwege z’n schouder. ‘Dat heb ik anderhalf jaar volgehouden. Eén jaar normaal, een half jaar gespijbeld. Toen ben ik eraf gebonjourd. Waarom ik niet naar de les ging? Eerlijk gezegd vond ik het te moeilijk te begrijpen. Het probleem was: ik kon niet zelfstandig leren. Dat was me nooit aangeleerd, en het werd ook thuis totaal niet gestimuleerd. In plaats van te studeren, ben ik toen gaan werken in verschillende restaurants, en uiteindelijk bij het Philipsstadion – koken voor de voetballers van PSV.’
‘Tot ik werd opgeroepen voor militaire dienst – ik ben van de laatste generatie dienstplichtigen. Ik kreeg de keuze: marine of mariniers, ik koos voor de laatste. Ze stuurden me van Roermond naar Amsterdam, waar ik nog nooit was geweest. Dus ik nam vrienden mee, ’s avonds meteen naar de Bananenbar, al die flauwekul. De keuring duurde drie dagen. Het was een strenge procedure, geen lolletje, honderden vielen af. Ook ik verwachtte te worden afgekeurd, door mijn astmaverleden of instabiele jeugd. Wel was ik vrij sportief, ik basketbalde, voetbalde, had vanaf mijn zesde bij de scouting gezeten, en dat zagen ze. Het lukte. Gauw ging ik naar huis om mijn verstandskiezen te laten trekken, alles in één keer, keerde terug naar Amsterdam, schoenen opgehaald, mijn lange lokken gekortwiekt, en me gemeld.’
De opleiding duurde een jaar, en vond onder andere plaats op Texel, in Noorwegen en in Schotland. ‘Je wordt getraind om tot het uiterste te gaan. Als marinier ben je inzetbaar te land, ter zee en in de lucht, en op al die manieren leer je overleven in een oorlogssituatie. Het gaat om uithoudingsvermogen – hoe ver je mentaal en fysiek kunt gaan. We mochten bijvoorbeeld een hele week niet slapen, je kan het zo extreem niet bedenken. Mensen vielen af bij de vleet. Ik heb ook traantjes gelaten, maar ik hield vol. Na de opleiding werd ik uitgezonden naar Aruba. En daar… Kreeg ik heimwee.’ Jenny gniffelt besmuikt. ‘Niet veel later heb ik het corps mariniers verlaten. Praten over emoties deed je niet in die tijd, en al helemaal niet in die wereld. Het leek me maar beter iets anders te gaan doen.’
Jenny keerde terug naar Nederland, waar hij in het zuiden van het land in een fabriek kwam te werken. ‘Mijn taak: schroefjes in een doosje doen. Op een dag zag ik een advertentie in de krant, van een fabriek bij ons in het dorp – “Word leider van een team van 25 vrouwen!”. Mijn ego was dusdanig groot dat ik dacht: dát moet ik kunnen’, hij lacht zijn stralende tanden bloot. ‘Nou, dat viel vies tegen. Toch heb ik dat een tijd gedaan. Daar heb ik twaalf jaar gewerkt, en ben steeds hoger opgeklommen, tot ik directeur was. Ook zette ik een fabriek van dezelfde firma op in Praag, Tsjechië. Prachtige stad. Tussendoor heb ik mijn diploma Bedrijfseconomie gehaald in vier jaar, werk en school tegelijkertijd. Het leek me voor de wind te gaan.’
Tot de fabrieken door de Amerikaanse moedertak werden opgeheven. ‘Plots zat ik zonder baan. Ik ben in dezelfde functie gaan werken voor een ander bedrijf, maar dat bleek toch te hoog gegrepen. Je stond er helemaal alleen voor daar, op een nieuwe plek, onder hoge druk. Toen ben ik aan de cocaïne geraakt. Een collega bood het aan – “Heb je stress? Dit helpt!”. In die tijd is mijn zoon geboren, Jort, met zijn moeder ben ik zestien jaar samen geweest. Maar ik bleef aan de coke. De avond dat hij geboren werd kan ik me nog heel goed herinneren, zodra ik kon ging ik naar huis om te snuiven. Poe.’ Jenny zucht diep, neemt een slokje koffie.
‘Even later kreeg ik een baan in Bulgarije getipt. Ik dacht terug aan Tsjechië, die tijd vergeet ik nooit meer. Ik weet nog zo goed dat ik in Praag aankwam…’, zijn ogen glanzen. ‘Ik vond het geweldig. Daar is mijn liefde voor het Oostblok begonnen. Ik nam de baan aan. In eerste instantie zou ik met vrouw en kind gaan, daar zag zij van af. Ik ben toch gegaan – één week Bulgarije, één week thuis, steeds weer. In het begin ging dit prima.’
‘Het probleem was: ik zat aan die verdomde coke. Wat krijg je met dat spul – ik schaam me er wel voor – als ik gebruikte, vlógen mijn hormonen de lucht in. En dan was ik niet meer monogaam, op een heel nette manier gezegd. Daarnaast ging ik post weghouden. Ik wist precies wanneer de postbode kwam en verstopte dan direct alle bankafschriften. Ik verdiende heel goed, maar gaf het bijna allemaal net zo hard weer uit. De drug is het enige waar je om geeft. ’s Nachts, als mijn gezin sliep, belde ik mijn “mannetje”, en dan kwam het, hup, door de brievenbus. Als ik dan drie lijntjes ophad, stapte ik in de auto naar Eindhoven, voor lust en vertier. ’s Ochtends kwam ik thuis, zei even gedag en ging naar mijn werk. ’s Avonds kwam ik doodmoe terug, lag ik voor pampus op de bank. En de week erop was ik dus weer het land uit.’
Over de relatie tot zijn zoon in die tijd voelt Jenny zich dubbel. ‘Onze band was in principe goed, ik denk dat áls ik samen met hem was, ik een goede vader was. Maar het is nooit juist om een kind op te laten groeien in een huis waar cocaïne aanwezig is.’
Toen kwam het bericht dat Jenny op vaste basis in Slowakije kon gaan werken. ‘Mijn huwelijk was al zo goed als ten einde. Ik wist gewoon dat er iets moest veranderen in mijn leven, dat alles anders alleen maar meer mis zou lopen. Dus ik ben gegaan. Een paar maanden ben ik nog om het weekend thuisgekomen, maar dit werkte gewoon niet meer. We zijn gaan scheiden, beiden financieel aan de grond. Mijn ex-vrouw is meteen in de schuldsanering gegaan, die heeft dat helemaal doorlopen, en is eruit gekomen. Ik heb zoveel respect voor haar. Er is geen betere moeder voor mijn kind. Maar ik verdween, niemand wist precies waar ik was.’
‘In Slowakije gebruikte ik niet, en werkte hard. Na enkele jaren leerde ik Denisa kennen. Wat een vrouw. Met haar heb ik een geweldige tijd gehad. Het was uiteindelijk haar wens om naar Nederland te verhuizen, om haar vijftienjarige dochter daar op te kunnen voeden. Dat hebben we op een gegeven moment gedaan – weer alles achtergelaten. In Nederland aangekomen ben ik via een uitzendbureau gaan werken, salades maken in een fabriek in Boxtel. We leefden in een soort hotel dat het uitzendbureau aanbood. Van het een kwam het ander, kortweg: ik kreeg een terugval. Denisa vertrok terug naar Slowakije. Het hele ritueel startte weer van voor af aan. Zes maanden heb ik in de put gezeten, geen werk, niets, alleen maar snuiven.’
Na die zes maanden kregen de twee weer contact via Skype. ‘We werden weer verliefd. Op een gegeven moment heb ik de knop om gezet, nam alleen mijn pukkel (rugtas, in soldatentaal) mee, terug naar Slowakije. Daar ben ik vrijwilligerswerk gaan doen op een camping van een oude marinier, dichtbij Denisa, in ruil voor eten en slapen. Middenin de bergen. Wekenlang heb ik iedere avond gemediteerd, gewandeld door de bossen. Ik had geen contacten meer in mijn telefoon, geen bereik, helemaal niets. Het was anderhalf uur lopen naar het dichtstbijzijnde dorp, echt heel afgelegen. Heerlijk.’
‘Uiteindelijk hadden Denisa en ik allebei weer een baan, we zijn weer samen gaan wonen, met haar dochter. Ik gebruikte niet meer, alles was redelijk stabiel. Toch bleek ik mijn wilde haren waren nog niet helemaal te zijn verloren. Ik was eind dertig, begin veertig. Op mijn verjaardag vierden we feest bij een oude Oostblokker. Een fantastische vent, we keken regelmatig samen voetbal, geweldig vond ik dat, de verhalen die hij vertelde… Wel een drinkebroer, en op het feestje vloeide de drank ook rijkelijk. Van daaruit zijn we nog naar de kroeg gegaan. Toentertijd had ik één probleem – áls ik dronk, kon geen mens me mee naar huis nemen. Ze hebben me achteraf verteld dat ik in de kroeg met iemand anders heb staan rotzooien, ik ben vijfhonderd euro cash verloren, noem maar op. De volgende morgen werd ik thuis op de bank wakker, Denisa en ik kregen een felle discussie. “Als je nu niet weggaat bel ik de politie”. Dat heeft ze gedaan, en ik moest eruit. We hebben sindsdien nooit meer contact gehad.’
Jenny vertrok naar Bratislava, en vond al snel een nieuwe baan. Na enkele maanden leek de rust te zijn wedergekeerd. Tot die ene avond. ‘We waren een weekendje in de bergen met de zaak, in een huisje. Ik klopte op de slaapkamerdeur van mijn baas. De deur was op slot. “Wie is daar?”, klonk het. “Jenny”, antwoorde ik, en ik mocht binnenkomen. Daar zag ik mijn baas en een collega een lijntje wit op tafel leggen. En ik deed het weer. Terug bij af. Ik was toen al vier jaar clean. Ben gewoon door blijven werken, maar wel langzamerhand weer steeds meer gaan gebruiken.’
‘Op een dag ging ik het spul bij de dealer halen. Zoals dat altijd ging – autoraampje open, geld erin, wachten tot het envelopje terugkomt. Maar deze keer was het anders. Binnen twee seconden stonden er vijf à zes politieauto’s om me heen, agenten met bivakmutsen, voor ik het wist lag ik op de grond. Geboeid moest ik mee naar het bureau, daar werd ik opgesloten, in een klein hokje zonder ramen. Twee nachten zat ik daar, daarna werd ik gelukkig voorwaardelijk vrijgelaten. Jaren later volgde de uitspraak – drie jaar lang geen alcohol en geen drugs. Die uitspraak is nu bijna drie jaar geleden. Ze controleren het soms. Met de drugs ben ik helemaal gestopt, met alcohol doe ik het rustig aan. Het blijft opletten, anders kan die drie jaar zo weer vervlogen zijn, en beland je voor langere tijd in de cel.’
‘Intussen kreeg ik een relatie met Georgina, we hadden elkaar via internet leren kennen. Ze vroeg me ten huwelijk, we waren bezig met IVF-behandelingen, lieten een vakantiehuis bouwen, alles was in kannen en kruiken. Ik was wel vaak in Macedonië, daar werkte ik toen voor BMW. Doordeweeks daar, in het weekend thuis. Het leek goed te gaan. Maar op een dag verliet ze me, heel onverwacht. Onbegrijpelijk vond ik het, we hadden nog volop plannen. Niet lang daarna kreeg ik bericht vanuit Nederland, dat ik een grote betaalachterstand had wat betreft de alimentatie. Daardoor verloor ik mijn baan – zo gaat dat in Slowakije. Het stópte niet. Klap na klap. Toen ik ook nog te horen kreeg dat mijn moeder ernstig ziek was, werd het zwart voor mijn ogen.’
‘Ik heb mijn bedrijfsauto bij de benzinepomp gezet, heb bijna alles in de auto laten liggen, alleen mijn pukkel weer gepakt. Toen ben ik naar Nederland vertrokken, met de bus. Drie weken geleden. Na zes jaar afwezigheid belde ik bij mijn moeder aan. “Je kunt hier niet blijven”, was de boodschap. Eventjes kon ik er logeren. Meteen ben ik in Tilburg werk gaan zoeken, van vier uur ’s nachts tot elf uur ’s ochtends vrachtwagens leeghalen, en in de avonduren werken als kok, zoals vroeger. Tot vorige week. Toen kreeg ik van haar vriend te horen (zijzelf was te ziek – longembolie, in het laatste stadium) dat ze opgenomen werd in het ziekenhuis. Met hem heb ik een slechte verstandhouding. “Vanaf morgen kun je hier niet meer zijn”, zei hij me.’
‘Weet je wat ik doe, dacht ik toen: ik ga naar Amsterdam, en vanaf daar pak ik de bus naar Praag. Mijn droomstad van weleer. Ik had nog een paar euro. Eenmaal in Amsterdam volgde mijn eerste nacht buiten, afschuwelijk was dat. Overdag liep ik over de Wallen, daar kwam ik bij toeval Zwanine (geestelijk verzorger en oprichter Walk of Life) tegen. Een lot uit de loterij. Bij haar kon ik eindelijk mijn hart luchten. Zij zei me: “Als je teruggaat naar Oost-Europa, ben je weer aan het weglopen. Stop met vluchten”. Toen heeft ze een plekje bij Het Stoelenproject voor me geregeld.’ Inmiddels zit Jenny nu vijf dagen op de Marnixstraat, en heeft hij een nieuwe baan, bij het hoofdkantoor van de Bijenkorf. Maandag begint hij. ‘Van hieruit kijken we verder. Twee dingen wil ik niet: op straat slapen, en teruggrijpen naar die troep. Dit wereldje is nieuw voor mij, ben nooit écht met dakloosheid in aanraking geweest. Nu zit ik er middenin. Wat ik inmiddels heb geleerd: mensen die niets hebben, helpen andere mensen. Dat is mooi om te zien. Ik ontmoet hier veel mensen met bijzondere verhalen, Ali bijvoorbeeld. Ik moet zeggen, ik voel veel rust hier.’
Het contact met Jort, zijn zoon, is altijd aangebleven, ook tijdens zijn verblijf in het buitenland. ‘Wel heb ik hem al zes jaar niet gezien. Ook dat is weglopen. Natuurlijk wil ik hem dolgraag in mijn armen sluiten, maar de pijn als ik weer afscheid moet nemen…’, Jenny knippert wat tranen weg. ‘Jort is nu bijna achttien, 1.96 meter groot, doet de sportacademie, heeft een vriendinnetje, echt een hele kerel. Ik ben bang dat als ik hem zie, dat ik breek. Ik zit nog vol emoties, daar moet ik mee aan de slag. Nu ben ik steeds alleen, dat vreet je op. Mijn heimwee, mijn versnipperde jeugd, mijn verlatingsangst, mijn vluchtgedrag – ik zal erover moeten praten, om bepaalde dingen een plaatsje te kunnen geven. Heel veel heb ik nog niet verwerkt. Zodra dat is gebeurd, is er ruimte voor de volgende stap.’
We werpen een blik op de toekomst. ‘Kijk, ik ben koning geweest, nu heb ik niks meer. Het enige wat ik wél heb, is een goede werkmentaliteit. Over een jaar ben ik er weer bovenop, dat weet ik zeker. En dan wil ik niets liever dan huisje-boompje-beestje. Ik hoef geen generaal of directeur meer te zijn, ik hoef geen joekel van een huis, of een Ferrari te rijden. Ik heb alles gedaan wat god verboden heeft, en nu is het tijd voor stabiliteit. Daarnaast wil ik iets voor de maatschappij doen, iets betekenen voor anderen, middels het vertellen van mijn verhaal. Misschien binnen een project als dit, of spreken op scholen… Ik hoop dat iemand van mijn verhaal iets kan leren.’
‘Ten slotte hoop ik vooral dat ik iemand tegenkom, met wie ik samen kan genieten van het leven. Simpel, maar gelukkig. En uiteindelijk wil ik mijn zoon weer zoveel mogelijk zien, mijn verhaal open en eerlijk aan hem vertellen, en de schade inhalen.’
Inmiddels heeft Jenny een plek gevonden om te wonen en werkt hij nog steeds voor de Bijenkorf. Plannen worden volop gesmeed, maar eerst is het tijd om te reflecteren en bij te komen.
2 Responses
Wat een indrukwekkend verhaal. Ga voor al je mooie toekomstplannen, Jenny!
Fijn dat jullie mij verhaal hebben gelezen.
Momenteel ben ik op zoek naar een Kamer als er iemand is die mij kan helpen dan hoor ik het graag