“De beste, ultieme survivor van de beton jungle.”
Tijdens het dakloze feest op 15 september 2023 in De Hoftuin in Amsterdam stond een markante man met prachtig lang, grijs haar en baard het ritueel in de sfeervolle tent van het project Walk of Life te bekijken: in een riante stoel zat een geïnterviewde die tegelijkertijd werd getekend door onze tekenaar Karel. De toeschouwende man, later bekend als Predrag, leverde commentaar op het gedrag van de geïnterviewde: “Hij is geen professioneel model, want hij zit niet stil!” En ja, hij wilde ook graag getekend worden en zou dan doodstil blijven zitten. En zo raakten wij in gesprek, waaruit zijn levensverhaal voortvloeide en hij uiteindelijk zeer beweeglijk zich ook in het tekenboek liet vastleggen.Predrag is twaalf jaar en drie maanden geleden uit Bosnië naar Nederland gekomen. Hij weet de datum precies, omdat het op de Amerikaanse Liberty Day was, 4 juli 2011.
In Bosnië, voormalig Joegoslavië, heeft hij tot zijn vijfentwintigste een “perfect leven” gehad; hij noemt het een leven met “pracht en praal”. Zijn vader werkte en zijn moeder zat thuis met de thee. Hij had een goede band met haar. Zij zorgde er voor dat hij aandacht kreeg, warme sokken, een goede opleiding en dat hij veel buiten kon spelen. Hij was een beweeglijk kind. Hij heeft veel aan sport gedaan: basketbal, duiken, triatlon, bergbeklimmen. Tevens hield hij van fotograferen. Hij heeft zijn ouders slechts drie maal ruzie horen maken. Toen hij met zijn moeder daarover sprak, zei ze dat ze inderdaad weinig ruzie hadden en zeker niet waar de kinderen bij waren. Zijn broer ging als vijftien jarige in militaire dienst, waardoor het contact verwaterde. Hij woont nu met vrouw en kinderen in Servië.
Predrag werd gediplomeerd leraar kunstgeschiedenis en creativiteit. Hij was tevens beeldhouwer. Hij hakte in steen, metaal en hout. Daarnaast was hij analytisch tekenaar en geïnteresseerd in kinderpsychologie en pedagogiek. De oorlog maakte het leven moeilijk. Natuurlijk de slachtoffers, maar ook het feit dat velen geen geld meer hadden voor voedsel, benzine e.d. vooral in de steden. Op het platteland had men vaak een eigen groentetuin en dus te eten. Hij meent dat hij “slalommend door de oorlog is gekomen” en zijn mooiste moment is geweest dat hij zich bewust werd dat hij zonder gewond te raken en psychische problemen uit het oorlogsgeweld is gekomen. (Bosnische Oorlog 1992-1995 naar aanleiding van het uiteenvallen van Joegoslavië.)
Aangezien hij later, 2011, naar Dordrecht in Nederland kwam, was hij geen oorlogsvluchteling en kwam hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Op grond van het Nederlanderschap van zijn inmiddels twaalfjarige zoon, zou hij dat wel kunnen krijgen. Echter hij had geen bewijs van zijn vaderschap. De moeder had een vriend en ontkende dat het de zoon van Predrag was. Echter wel zei ze dat hij net als Predrag muzikaal en creatief was, hetzelfde postuur had en meer gelijkenissen. Voor Predrag was het heel duidelijk dat ze daarmee aangaf dat het wel zijn zoon was en ook het zien van hem maakte dat hij zeker wist dat het zijn zoon moest zijn. Doordat hij geen officieel bewijs van zijn vaderschap had, viel hij buiten de boot qua verblijfsvergunning. Het resultaat: geen mogelijkheid tot werk. Hij heeft vijf jaar in Dordrecht gewoond bij andere mensen. Daar kon hij zijn zoon wel zien. Hij heeft nu geen contact meer met zijn inmiddels vierentwintig jarige zoon, wat hij jammer vindt.
Over de moeder wil hij niet veel kwijt. In een kerk in Dordrecht heeft hij vijf maanden Nederlandse les gehad. Zijn Nederlands is redelijk goed, hij heeft een zeer grote woordenschat. Wel maakt hij nog wat grammaticale fouten, maar er valt prima met hem te communiceren. En over de stad Dordrecht kan hij heel veel vertellen. Op dit moment is hij dakloos en slaapt hij her en der. Hij noemt zichzelf: “De beste, ultieme survivor van de beton jungle.” Hij rookt niet, hij gebruikt geen drugs en hij drinkt “één bier per jaar”.
Over vrouwen zegt hij: “Kunstenaars zijn voor vrouwen als spek voor de kat.”
Op de vraag naar zijn hobby’s van nu, pakt hij een blokfluit uit zijn rugzak en begint het bekende deuntje uit de film “The Good, the Bad and the Ugly” te spelen. Vervolgens duikt hij zijn mondharmonica op en speelt daarop. Ook zegt hij een beetje gitaar en piano te spelen. Daarna komt zijn grote liefde uit zijn bagage: een boekje met eigen gemaakte gedichten. Hij begint voor te lezen:
De wind in het haar
Ik vind
De wind ’t is m’n vriend
Maar ook mijn vijand
Wat is er aan de hand
Soms wind
met m’n haar
speel grote
mooie dans
Dat is fijn
Soms wind
is erg wild
Dan heb ik
geen kans
Als ik vind
een lij
Dan ben ik
zeer blij
Wens is wens
Maar dans is dans
En een gedicht voor zijn moeder:
Als je hoort dat
ik sterf ben
Zeg dan God
Dat je haar
heeft genomen
zodat
ze niet meer lijdt
Hij heeft zo’n driehonderd gedichten geschreven. Twee daarvan zitten in het archief van het pastoraat: één over kerst en één over dakloos zijn.
Naar aanleiding van zijn gedichten gaat hij in op Nederlandse literatuur en kunst. Volgens hem weet men in Nederland helemaal niet wie bijvoorbeeld Harry Mulisch is. Ik noem wat titels en sputter tegen dat die wel bekend is, waardoor hij de proef op de som neemt en een paar langslopende dames aanspreekt en vraagt of ze Harry Mulisch kennen. De dames (als ik nog als verontschuldiging opper dat ze wel erg jong zijn, blijken het veertigers) kijken hem verontschuldigend aan en blijken geen idee te hebben wie het is. Op de vraag van hem “het meisje met het rode haar?”, blijven ze ook het antwoord schuldig. Ik help de dames met: “De verzetsstrijdster” en tekenaar Karel helpt ze dan met: “Hannie Schaft”, maar er gaat geen belletje bij hen rinkelen. Dan probeert Predrag het met een liedje: “Meisjes met rode haren… “. Pas als hij begint te zingen, volgt er herkenning en zetten de meiden besmuikt lachend hun tocht voort.
Dan wordt ook mijn kennis nog even getest: “Hoe heet De Nachtwacht van Rembrandt eigenlijk?” Oei, dit keer moet ik het antwoord ook van de leermeester horen: “De schouten van kapitein Frans Banninck Cock.” (Op internet lees ik “de schutters van wijk ll onder leiding van Frans Banninck Cocq” en “de compagnie van kapitein Frans Bannick Cock …”) Hij laat graag nog wat kennis horen zoals over Jeroen Krabbé die op zoek is gegaan naar Frieda Kahlo. En het hondje van Pietje Bel. Het is duidelijk, we hebben hier te maken met een zeer belezen man.
Dat blijkt ook als hij een opsomming geeft van personen die voor hem belangrijk zijn geweest in zijn leven. Ten eerste noemt hij Erasmus, waarvan hij ook de legende naam kent Geert Geerts, de theoloog, filosoof, humanist en de schrijver van Lof der Zotheid uit Rotterdam. Hij vermeldt dat zijn bronzen beeld voor de Laurenskerk in Rotterdam staat. In overeenstemming met diens gedachtegoed geeft Predrag aan: “De hele wereld is mijn vaderland.” Ook de elementen vrijheid en vrede spreken hem aan. Als tweede komt hij met Spinoza en verklaart zich nader: “Hij is God!” De derde van zijn lijstje is Willem van Oranje: “Zo dapper! Anders zou Nederland nu nog in de handen van Spanje zijn geweest. ”Tot slot noemt hij het meisje met het rode haar, de verzetsstrijdster Hannie Schaft. Als ik vraag naar het belang van zijn zoon, verklaart hij opnieuw dat het jammer is dat hij geen contact meer met hem heeft. Hij gaat nader in op zijn levensfilosofie: allereerst vindt hij gezondheid heel belangrijk. Hij is trots op zijn slanke, gezonde lichaam en dat hij niet rookt en geen drugs gebruikt. Daarbij vindt hij echte vriendschap belangrijk. Echter heeft hij die nog niet gevonden. Tenslotte vermeldt hij het belang van vrijheid. Hoewel dakloos zijn beperkingen heeft, meent hij een redelijke mate van vrijheid te hebben. Veel mensen worden beperkt in hun vrijheid door allerlei opgelegde dingen. Hij heeft wel een grote wens: hij wil graag een eigen groentetuintje, zodat hij gezond voedsel kan verbouwen en eten. Dit natuurlijk het liefst in combinatie met een eigen woonverblijf.
Ondertussen wordt hij getekend door Karel. Van stil zitten als model is het niet gekomen. Maar dat blijkt voor deze tekenaar geen bezwaar te zijn geweest. De gelijkenis is treffend. Karel vraagt nog welk gebouw uit Bosnië voor Predrag belangrijk is. Daarop antwoordt hij: “De Mostar brug die zonder cement gemaakt is.” Nieuwsgierig gemaakt, lees ik later dat het een brug betreft over de rivier Neretva die bij de 15e/16e eeuwse stad Mostar is gebouwd. Deze is meerdere keren verwoest en na de vernietiging van stad en brug in 1990 op initiatief van UNESCO herbouwd. Sindsdien staat hij als symbool voor verzoening van culturele, etnische, religieuze gemeenschappen. Over geen cement, kan ik niets vinden. Predrag richt zich nu meer op de tekening, waardoor ik tot mijn slotvraag kom: “Wat zou je na willen laten aan de mensen als je er niet meer bent?” Zijn antwoord daarop is een herhaling van hetgeen hij in het begin heeft gezegd toen ik het doel van het interview uitlegde en hij vertelde dat hij in reïncarnatie gelooft: “Als iemand praat over de dood, dan is hij/zij al half dood.” Voor mij opnieuw het idee dat hij ondanks zijn dakloosheid en het geen contact hebben met zijn zoon, toch graag leeft. En geniet van het opdoen van informatie en het uitdragen van zijn kennis en vaardigheden.
Al met al een zeer boeiend gesprek met een uitzonderlijk persoon. Bij het teruggeven van het verhaal bij het Stoelenproject was hij uitermate tevreden over het geschrevene. Wel viel hij over “tje” bij “monumentje”, vandaar nu de vergrotende vorm. En er kwamen opnieuw hele verhalen. Deze zijn indien van toepassing in bovenstaande tekst verwerkt. Ben je geïnteresseerd in geschiedkundige verhalen over Nederland, zoek Predrag op en je leert heel veel.
Predrag, dank voor een inkijkje in je leven, je leerzame verhalen en het feit dat we samen een paar mooie uurtjes hebben beleefd. Het ga je goed!