In de eetzaal van HVO-Querido De Aak in Amsterdam vertelt Jan over zijn leven.
“We zijn hier op Valentijnsdag, een mooie dag, kunnen we niet vergeten.”
Wat ik zou willen nalaten aan de mensen die dit lezen als ik er niet meer ben; hoe ik was en wie ik ben.
“Wij hadden het nooit goed thuis”
“Ik ben eigenlijk een woonwagenbewoner, ik ben geboren in een woonwagen, mijn familieleden waren Gipsy’s, zigeuners.”
Het is 1968, Jan wordt geboren in Utrecht, als de enige zoon in het gezin, hij heeft één jongere zus. In huis was altijd ruzie tussen zijn ouders.
“Zigeuner zijn is hard leven, papa is de baas, dat is de woonwagen mentaliteit, de man moet altijd voorzien in het inkomen en de vrouw doet het huishouden. Van kleins af aan kreeg ik al slaag, op enig moment was ik er klaar mee, vond ik het wel genoeg om altijd met mijn vuisten klaar te moeten staan en ik dacht, ik laat mij niet meer slaan.”
“Ik ben opgevoed door mijn grootmoeder, mijn vaders moeder, mijn vader die was altijd aan het hoeren en snoeren. Mijn vader was een pooier en mijn moeder speelde de hoer, mijn oma was een madame. Uit die wereld kom ik, dat is geen goede ‘opleiding’ voor een kind, dat gaat nooit goed. Ik zag als kind al veel criminaliteit en gebruik. Wij hadden het nooit goed thuis. Dat is de reden dat ik aan de drugs ben gegaan op een gegeven moment.”
“Ik lag op sterven toen ik zeven jaar was”
“Het meest ingrijpende dat ik heb meegemaakt was een operatie aan mijn nieren, een spoedoperatie omdat er een gat in mijn nier zat waardoor eiwitten naar binnen kwamen. Ik lag op sterven toen ik zeven jaar was, dat was heel zwaar. Mijn ouders waren al gescheiden, ik mocht van mijn vader mijn moeder niet meer zien, dat moest dus zonder dat hij dat wist.”
“Toen na de operatie heeft zij mij een beetje in de steek gelaten omdat zij koos voor haar nieuwe man, ik heb haar daarna niet meer gezien. Ik hield van mijn echte moeder, ik zag haar stiekem omdat ik haar opzocht, ik heb ook gezien dat mijn moeder de hoer ging spelen. Ze had een eigen plek, de hoerenkast waar zij werkte was van mijn oma. Ik zag haar staan achter de ramen, dat was heel confronterend en moeilijk om te zien voor mij, als kind.”
“Hij maakte ons wakker midden in nacht met de boodschap: ‘we gaan naar Schotland toe’ ”
“Er was altijd ruzie in huis, je werd in de ochtend wakker en er was ruzie en waren ze uit elkaar. Toen ik een jaar of acht of negen was verhuisden wij naar Schotland, je gaat mee je kan niks zeggen, we waren nog te jong. Hij maakte ons wakker midden in nacht met de boodschap: ‘we gaan naar Schotland toe’. Hij had in de kroeg een vrouw leren kennen, zij waren getrouwd en ze kregen een baby, ik heb een broertje in Schotland, en misschien nog wel twintig andere broers en zussen, de naam van mijn broertje weet ik niet meer. Wij woonden in bij haar ouders, mijn zus en ik gingen daar naar school, op school werden wij in een hoek gezet want wij spraken de taal niet. Ik heb zeven á acht jaar in Schotland gewoond, op een gegeven moment was het geld van mijn vader op en moesten wij op het strand slakken en kokkels zoeken voor restaurants, dat was een tijd, maar niet iets om over te doen. Na een ruzie ging mijn vader met ons weer terug naar Nederland.”
“Ik heb duizenden moeders gehad”
Als Jan vijftien is keert het gezin weer terug, Jan heeft uiteindelijk gewoond in Utrecht, Amsterdam, Schotland en in Berlijn. Jan gaat bij terugkomst in Nederland zoveel als mogelijk zijn eigen weg.
“Ik heb altijd in mijn eigen onderhoud voorzien, ik werkte voor mijn geld, ik ben opgeleid als kok, maar ik werkte voor het uitzendbureau bij de gemeentereiniging en ik voetbalde daarnaast op hoog niveau. Ik zag mijn vader wanneer ik bij mijn oma was, hij zat altijd in de kroeg te zuipen en het botste altijd tussen ons. Ik heb duizenden moeders gehad. Tante Tiny leerde hij kennen in de kroeg en haar beschouwde ik als mijn moeder, wij zijn ook bij haar ingetrokken. Vier jaar geleden is mijn vader overleden, ik heb hem niet meer gezien, hij ligt begraven met Tante Tiny in hetzelfde graf.”
“Mijn tante en mijn oom, zij hebben een grote rol gespeeld in mijn leven, ik heb lange tijd geen contact gehad met mijn familie, mijn nichtje is mij hier komen opzoeken, dat komt door dat TV programma.” ( Jan was op televisie in een uitzending van de EO ‘Wie kent mij nog?’ uitgezonden op 28 september 2023 en nu te vinden op NPO doc.)
“Voetballen, dat waren de mooiste momenten in mijn leven”
Jan wordt op jonge leeftijd bij een club gescout en hij voetbalt bij diverse amateurclubs op semi- professioneel niveau, hij woont als tiener onder andere in Berlijn en verblijft bij gastgezinnen, een gelukkige tijd.
“Voetballen, dat waren de mooiste momenten in mijn leven, ik heb 25 á 30 jaar gespeeld bij lokale clubs, ik heb voor mijn geld gevoetbald, ik heb van mijn hobby mijn werk gemaakt, dat was heel leuk. In Amsterdam had ik een woonboot gekocht samen met een andere jongen.”
In de tijd dat Jan in Amsterdam woont raakt hij uiteindelijk verslaafd door het zien van en het experimenteren met verdovende middelen.
“Een moeilijk leven dat ik had en het heeft een impact op me gekregen, ik ging gebruiken en experimenteren, ik ben flink aan drugs geraakt, niemand die op me lette en toen zat ik eraan vast.”
“Ik heb de keus moeten maken”
“Ik heb een moeilijk leven gehad maar ik heb mij erdoorheen geslagen, met mijn familie heb ik heel weinig contact, ik heb geen contact met mijn zus omdat ik een gebruiker ben, dat is een stempel en de hoofdreden. Daar heb ik mij bij neergelegd, ik kan het niet verbeteren al doe ik nog zo mijn best, ik blijf een gebruiker.”
“En dan ben ik drie jaar geleden hier gekomen, ik heb de keus moeten maken. Ik heb alles opgegeven, maar ik heb nu ten minste geen hoofdpijn meer. Ik ben zieker geworden, mijn longen werken niet meer goed, ik heb COPD en angstaanvallen, ik heb hulp gezocht omdat ik het niet meer kon ‘handelen’. Af en toe moet ik gewoon praten, ik heb hier een begeleider en alles wat ik nodig heb. Ik hoef bij niemand aan te kloppen voor een snee brood en financieel zit het goed. Ik heb het wel gehad hoor, ik ben 56 ik ga nu een beetje aan mijn leven denken.”
“Een levende kribbe”
“Ik houd van naar voetbal kijken, van modelbouwen, de natuur, van bossen en van dieren, ik heb heel lang een hond gehad. We hadden met kerst een levende kribbe, Zwanine weet ervan af. Met ezeltjes erbij en ik was de herder in de kerststal. Ik heb mezelf wel begrepen, ja, ik twijfel niet aan mezelf en ik geef mijn leven een acht, al is het op sommige dagen een zes. Want het is weleens moeilijk en ik kan dan wel gaan zitten huilen maar ik kan het ook accepteren. Ik heb hier alles, wat wil een mens nog meer? Boos op God dat ben ik zeker niet, ik ben mee geweest naar Lourdes en dat was fijn, ik heb daar toen ook gebeden. Ik ben van huis uit Katholiek gedoopt, ik geloof. Al doe ik daar in het dagelijkse leven niet zoveel mee, het is er altijd.”