De jonge jaren van Jeroen
Jeroen kwam ter wereld op 9 oktober 1973 in Haarlem. Zijn ouders waren jong, twintig en eenentwintig. Zij verhuisden met hun baby naar Schagen en later naar Sint Pancras, vlak bij Alkmaar. Hun huwelijk hield niet lang stand. Als zesjarig jongetje werd Jeroen een sleutelkind. ‘Dat was het moment dat ik wakker werd’, zegt hij zelf. ‘Ik dacht, wat gebeurt hier allemaal?’ Zijn moeder was naar Alkmaar vertrokken. Jeroen zag haar eens in de twee weken. Hij woonde bij zijn vader, maar die was altijd aan het werk. Als vertegenwoordiger ging hij ’s ochtends vroeg de deur uit en kwam ’s avonds rond half acht weer thuis.
Gelukkig had Jeroen zijn vriend Maarten die vlakbij woonde. Bij hem en bij zijn twee zusjes en hun ouders, voelde hij zich thuis en welkom. Hij werd helemaal opgenomen in het gezin. Hij kende de opa’s en oma’s en ging zelfs mee op vakantie. Jeroen was eigenlijk altijd bij hen. De ouders waren als een moeder en vader en sloten hem in de armen. Meestal at Jeroen mee en ging hij naar zijn eigen huis als hij zag dat zijn vader thuis was omdat aan de overkant het licht aanging.
Een nieuwe moeder
Jeroen was tien toen zijn vader opnieuw trouwde, met een onderwijzeres uit Broek op Langendijk. Vader en zoon trokken bij haar in. Gelukkig hoefde Jeroen niet van school te wisselen, één ding dat niet veranderde. Zijn stiefmoeder nam de opvoeding serieus. Ze vond dat hij iets te vrij was opgevoed en heeft hem ‘met allerlei dingen bijgespijkerd’ zoals koken en ook open over alles praten. Jeroen heeft veel van haar geleerd, hij maakte schoon en deed de was. Maar zij ging wel erg ver in het betrekken van haar stiefzoon bij haar eigen wel en wee. Ze nam hem overal mee naar toe. Jeroen heeft zelfs haar beide kinderen geboren zien worden. Hij was dol op zijn halfzusje en zijn halfbroer. ‘Ik heb hen alle aandacht gegeven die ik zelf nooit heb gehad.’
Met zijn stiefmoeder kreeg Jeroen ook haar familie erbij. Op jonge leeftijd had hij al veel mensen tot wie hij zich moest verhouden. Hij zegt daarover: ‘Ik heb met heel veel mensen gepraat. Later in mijn leven realiseerde ik me dat ik hun psycholoog was in plaats van andersom.’
Jeroen ging naar de basisschool en werd tussen de middag opgevangen door een kunstenaar. Deze leerde hem tekenen, maar wel op zijn eigen manier. Niet met potloden, het moest per se met stiften. Dit typeert hem wel; eigenwijs en niet bezig met wat anderen daarvan vinden. Qua kunst heeft Jeroen een brede opvoeding gehad. Zijn vader en moeder waren beiden geïnteresseerd in kunst en hebben dat aan hun zoon meegegeven.
Opnieuw verhuizen
Ook het tweede huwelijk van zijn vader liep na zes jaar spaak. Het gezin was inmiddels naar Harderwijk verhuisd waar Jeroen het laatste jaar van de basisschool doorliep. Daarna ging hij naar het christelijk Havo/Atheneum in Nunspeet en later naar de Mavo in Harderwijk. Na de scheiding verhuisde Jeroen met zijn stiefmoeder en de kinderen naar Zoetermeer. Maar het werd zijn stiefmoeder te veel. Ze wist niet meer wat ze met hem aan moest en stuurde hem naar zijn moeder voor vakantie. Maar hij ging niet meer terug. Jeroen was toen vijftien jaar.
Zijn eerste moeder was opnieuw getrouwd en naar Den Bosch verhuisd. Zij kreeg daar nog drie zonen, dus halfbroers van Jeroen. Het was een druk gezin. Jeroen vertelt dit op een bijna zakelijke toon. Als ik vraag hoe dit voor hem was zegt hij: ‘Je had geen keus’. Maar hij schiet vol als hij vertelt dat hij nu ook ‘zijn kinderen’ kwijt was, zijn eerste halfbroertjes voor wie hij de vaderrol op zich had genomen. Net als de vader van zijn vriend Maarten voor hem had gedaan. Wat sarcastisch zegt hij: ‘Het leuke is dat je dat later in je leven dan blijft herhalen’.
Zelfstandig wonen en werken
Op zijn zeventiende ging Jeroen op zichzelf wonen. Hij ging werken bij een verzinkerij en klom geleidelijk op tot assistent-bedrijfsleider. Maar omdat hij vaak te laat kwam, werd hij uiteindelijk ontslagen. Zelf vond hij dat geen probleem: ‘Ze kunnen best zonder mij de machines aanzetten en ik was er vaak tot acht uur ’s avonds.’ Zijn baas dacht er anders over maar daar had Jeroen geen boodschap aan. ‘Ik heb altijd het ego van een baas gehad’ zegt hij. ‘Het maakt niet uit waar ik werk, mensen komen eerst aan mij iets vragen en ik verwijs ze door naar de baas of iemand anders. Mensen luisteren naar mij.’ Jeroen is nog een paar keer terug geweest bij de verzinkerij – tussendoor moest hij in dienst – maar uiteindelijk hield het toch op.
In die tijd had hij twee vriendinnen (die zelf ook een vriend hadden) met wie hij ging housen. ‘Dat heeft mij toen wel gered.’ Zij zaten allebei aan de ecstasy. Maar tegen hem zeiden ze: ‘Wij willen best met jou op pad maar jij mag geen ecstasy gebruiken.’ Heerlijk was het, zwoel dansen tussen die twee prachtige dames. Hij had geen ecstasy nodig want zo zegt hij: ‘Ik ben als kind in de ketel met ecstasy gevallen.’
In de vijfendertig jaar dat Jeroen in Brabant woonde – Den Bosch, Tilburg en Eindhoven – heeft hij vele baantjes gehad. Een carrière in de schoonmaak waarbij hij hele stations maar ook scholen en hotels schoon maakte. Steeds weer voor andere werkgevers. Ook deed hij magazijnwerk.
Maar zijn echte passie was en is de kunst, vooral schilderen. Het begon met creatieve therapie waarna hij doorging met tekenen en het schilderen erbij kwam. ‘Mensen vonden het leuk,’ zegt hij. In Den Bosch heeft hij verschillende exposities gehad, ook bij het Jheronimus Bosch Artcenter.
Relaties
Verschillende vrouwen kruisten zijn pad. Het langst was hij met een vriendin waarvan de vader in een Jappenkamp had gezeten. Zij worstelde daarmee en toen hebben ze samen hulp voor haar gezocht. Zijn vriendin hielp hem weer met zijn kunst. Maar het was moeilijk, zij waren allebei zwaar belast. Na vijf jaar zijn ze uit elkaar gegaan.
Later heeft Jeroen nog verschillende vriendinnen gehad. Met één vriendin was de relatie heel intensief. Ze waren smoorverliefd. Jeroen vertelt: ‘Wij hebben onszelf getrouwd in een kerkje in Parijs’. Zij maakte een documentaire over hem, Let’s dance, als eindproduct voor haar opleiding. Bij de vertoning was Jeroens hele familie aanwezig, zijn moeder, stiefmoeder, vader, halfbroers en halfzus. Zijn vader liep huilend de zaal uit.
De relatie heeft echter niet lang geduurd. Na een jaar was het uit. Jeroen komt haar nog wel eens tegen op straat, dan maken ze een praatje. Maar de laatste keer was ook dat niet meer mogelijk.
Daarna ontmoette Jeroen een getrouwde vrouw met kinderen in de leeftijd van zijn halfbroer en -zus toen hij hen moest verlaten. Jeroen had een goed contact met hen. Deze relatie heeft – met onderbrekingen – tien jaar geduurd. Eigenlijk weer hetzelfde verhaal. Een driehoeksrelatie waarin de echte vader zijn rol niet nam en Jeroen als een vader voor de kinderen probeerde te zijn. Maar soepel ging het allemaal niet. De echte vader stond regelmatig woedend bij hem voor de deur.
In de ziektewet
Op zijn 48e werd het Jeroen allemaal te veel. Hij kwam in de ziektewet en zat een jaar lang thuis. Hij dacht: ‘Ik blijf hier zitten totdat ik weet wat er aan de hand is.’ Zelfs in schilderen had hij geen zin. Weer zocht hij hulp: ‘Ik ben mijn hele leven lang bij psychologen geweest maar ik kwam er steeds niet uit.’ Uiteindelijk kreeg hij de diagnose narcisme. Dat was niet leuk, maar het maakte wel veel duidelijk. ‘We zijn allemaal een stel narcisten bij elkaar,’ zegt hij over zijn familie, met name zijn vader en moeder. Hij wilde eraan werken maar kon geen hulp krijgen en intussen kwam hij bij het UWV in een re-integratieprogramma terecht. Dat zette niet veel zoden aan de dijk.
De dag na zijn 50e verjaardag liet Jeroen alles achter zich en vertrok hij uit Brabant. Hij verlangde naar de zee. De eerste maanden bivakkeerde hij in en rond Zandvoort. Hij sliep buiten of in treinen, soms in een parkeergarage. Hij kreeg veel problemen met de NS en met de politie, en hij kreeg ook veel boetes. Later ging hij naar Amsterdam waar hij voor zichzelf hut na hut bouwde die steeds weer werd en wordt weggehaald door de handhavers. Maar hij heeft het naar zijn zin in zijn nomadenbestaan, zoals hij het zelf noemt. Geen instanties die aan hem trekken, vrijheid. Hij hoeft niets maar hij doet wel veel. Hij verzamelt alles wat los en vast zit en wil daar dan weer kunst van maken.
Een leven voor de kunst
Op mijn vraag of hij niet eens wil gaan kijken bij de Opstap, waar bijzondere mensen kunst maken, reageert hij heel afwijzend. ‘Ik heb mijn hele leven altijd inmenging gehad, de kunst is van mij. Ik bepaal wat er gebeurt en hoe het gebeurt. Andere mensen hebben altijd een mening of maken iets kapot. De kunstwerken zijn toch je kinderen.
Voor de kunst ben ik ook altijd redelijk bewust gebleven. Ik heb wel eens wat ecstasy gebruikt en coke en zo. Maar verder ben ik er altijd bij geweest, ik ben een kunstenaar en dat wil ik niet verpesten. Ik had een vriend die aan heroïne verslaafd was en die kwam een keer bij me roken. Hij nam een dealer en een vriend mee. Ik heb dat zo eens aan zitten kijken en dacht dat is iets te lekker volgens mij. Ik heb me nooit verloren in drugs. Ik ben al psychedelisch genoeg van mezelf.‘
Amsterdam, 9 oktober 2024