In de Pauluskerk heb ik afgesproken met Fred H., geboren in Rotterdam op 28 april 1942. Hij is een trouw deelnemer van het wekelijkse Kerkcafé, een gespreksgroep geleid door Martijn van Leerdam, dominee van de Pauluskerk.
Allereerst leg ik de bedoeling uit van het opschrijven van levensverhalen. Dit is begonnen met de gedachte om eenzame uitvaarten te willen voorkomen. Fred zegt hierop dat hij er geen moeite mee zou hebben als zijn uitvaart een eenzame uitvaart zou zijn. Hij hoeft niets, wat dan ook, op aarde na te laten.
Als nakomertje geboren
Fred heeft, zoals hij het noemt, een fysieke vader en moeder gehad. Hij is tijdens de Tweede Wereldoorlog op het Noordereiland geboren. Dat is een significant deel van Rotterdam, wat ook geraakt is bij het Rotterdams bombardement van mei 1940. Hij is geboren en gemaakt onder de hefbrug, in het pand van een ijszaak totdat zijn vader het idee kreeg om er een kapperszaak van te maken. Later is daar het vredesverdrag met de Duitsers getekend. Er staat nu een plaquette voor het pand. Freds ouders waren getrouwd en katholiek. Hij is de jongste van 7 kinderen, een nakomertje, 8 jaar later geboren dan de op een na jongste. Niemand van zijn directe familie leeft meer.
Deels opgroeien op het Noordereiland
Fred vertelt dat het Noordereiland in zijn jeugd heel volks was. Er woonden havenarbeiders, schillenboeren, enz., maar ook de hoofdmacht van de onderwereld. Daar woonden geen echte intellectuelen. Fred heeft zich hier van jongs af aan eenzaam gevoeld. Hij is altijd bezig geweest met spiritualiteit, dat is de rode draad in zijn leven. Hij heeft hiervan geen enkel voorbeeld gehad in zijn familie, eerder het tegenovergestelde. De lagere school bezoeken op het Noordereiland was ook een uitdaging voor Fred. Het ‘eiland’ was verdeeld in twee delen, die vaak flink gedoe met elkaar hadden. Hij woonde aan de ‘arme kant’ en zijn school was aan de andere kant. Daarom heeft Fred vaak voor zijn leven moeten rennen als de school uit was, om zo snel mogelijk aan zijn eigen kant zien te komen. Al zijn andere broers en 1 zus zaten op de katholieke school en hij zat op de openbare school.
In eerste instantie ging Fred werken, nog voordat hij 14 was. Dat was meteen keihard werken, waardoor je ’s avonds meteen in slaap viel. Hij werkte in de olienoten, in de Piekstraat. Daar stonden zware apparaten, met stof en herrie, verpakt in balen van 100 kilo. Dat was enorm zwaar, er werkten alleen boeren, die waren krom van het sjouwen. Fred was in zijn schafttijd aan het oefenen of hij ook zo’n zak van 100 kilo kon tillen, op zijn rug kon krijgen. Ook ging Fred in deze tijd naar de lagere technische school (LTS).
Verder opgroeien op verschillende adressen
Fred ging op zijn 16e jaar naar Doorn, naar ‘het tehuis voor stoute jongetjes’, zoals hij het noemt, omdat hij iets verkeerds had gedaan, joyriden op een Solex of zo. Dat deed hij samen met een vriendje. Dit vriendje, Albert, ging de gevangenis in en Fred kreeg 25 gulden boete en een gezinsvoogd. Die vond dat het beter voor hem was dat hij uit huis ging. Fred was het daar helemaal mee eens. Zijn ouders waren niet slecht voor hem, het was geen verwaarlozing, maar ze wisten niet beter. Het was een milieu dat dichtbij de lof der zotheid leefde, geen flauwekul. In dit opvanghuis van broeders, heeft Fred vier of vijf maanden gezeten.
Daarna ging hij naar een pleeggezin in Den Haag. Daar ging hij ook weer naar school, weer naar een LTS, met de onvergetelijke naam Lamgroen. En vervolgens naar de middelbare technische school (MTS). In het pleeggezin heeft Fred wel zijn best gedaan en met pijn en moeite wat geleerd, maar hij voelde zich er helemaal niet thuis. “Die mensen waren van goede wil, maar het hoorde helemaal niet bij mij.” Hij was een Rotterdams schoffie met Rotterdamse uitdrukkingen en zij reageerden dan met: “Foei, foei, dat mag je zo niet zeggen”. Het pleeggezin heeft Fred later nooit meer opgezocht, hij was hen niet dankbaar, maar ook niet het tegenovergestelde. Ze hebben hem geen kwaad gedaan, maar psychisch lagen zij zeker niet op een lijn met Fred.
Terug naar Rotterdam, vooral voor zijn moeder
De laatste twee jaar dat Fred in Den Haag verbleef, kreeg hij brieven van mijn moeder. Hierin schreef ze dat zij zelfmoord zou plegen, als hij niet terugkwam.
Uiteindelijk is hij op zijn 21e toch teruggegaan naar Rotterdam, naar zijn ouderlijk huis. Dit, terwijl hij juist een goed leven had opgebouwd, met vrienden en vriendinnen, met conversatie en begrip op ‘hoger niveau’.
Met zijn terugkomst begon er een heel ellendige tijd voor Fred. Ouders die voortdurend ruzie hadden, een moeder die zich aan hem ‘vastklemde’ om te overleven. Na enkele jaren belandde Fred in een depressie en wilde amper zijn bed nog uitkomen. Hij kon deze thuissituatie helemaal niet aan. Hij heeft keihard moeten knokken om eruit te komen. Fred heeft achteraf gezien een heel dubbel gevoel over deze periode. Het was voor zijn moeder een zware tijd, de opvoeding van het grote gezin kwam eigenlijk louter op haar schouders neer. Dit, terwijl zijn vader elke avond in de kroeg zat.
Dus aan de ene kant begrijpt hij heel goed dat zijn moeder hem in die tijd echt nodig had omdat ze geen steun van haar man, Freds’ vader, kreeg, maar aan de andere kant betekende dat voor Fred dat hij ‘klem’ zat thuis, dat hij zichzelf niet verder kon ontwikkelen en vast zat aan zijn familie, vooral aan zijn moeder. En dit heeft een enorme invloed op zijn verdere leven gehad.
Na vele gevechten aan het thuisfront, werd Fred met de ambulance naar ‘een gekkenhuis’ gebracht. Dit voelde als een bevrijding voor hem: “voor mij was het gekkenhuis het bio-vakantie-oord”. Dit was in Maasoord, Portugaal, het heet nu Delta. Hier kon hij weer gaan leven, werd hij ‘koning keizer admiraal’. Ze zagen hem aan voor de directeur. Hij ging dan ook keurig gekleed in driedelig kostuum. Alle meiden daar vielen op hem, dat vond Fred niet verkeerd. Hij wist natuurlijk dat hij niet gek was, maar wel overspannen.
De eerste en enige die hem in die instelling wilde bezoeken, was zijn moeder. Fred moest toen heftig benadrukken aan het personeel dat hij zijn moeder niet op bezoek wilde. Dit, terwijl hij wel van haar hield en zij fysiek goed voor Fred zorgde, alles voor hem deed.
Eindelijk wat meer los van de familie en meer op eigen koers
Toen Fred uit ‘het gekkenhuis’ kwam, was hij geliefd bij zijn familie, ondanks dat zij soms boos waren omdat Fred het lievelingetje van hun moeder was. Hij woonde in deze tijd weer thuis, maar sliep vaak bij de familie. Zij vonden het fijn dat Fred er heel goed voor hen kon zijn. Later ontdekte Fred dat hij vrijwel zijn hele leven, de leegte van de ander aan het vullen is geweest en dat dit tegenwoordig vaak nog steeds zo is. Vanuit zijn spiritualiteit leerde hij dat hij hier tegenin moest gaan, meer vanuit zichzelf moest denken. Al vroeg ging hij wel tegen de gevestigde orde in, tegen het rooms katholicisme. Hij ervaarde dat spiritualiteit totaal anders was dan godsdienst. Dat het daarbij om ‘de zetel van de ziel’ ging. Fred is in deze periode drie keer opgenomen. Hij werkte toen ook wel.
Een vaste liefde en kinderen
Vanaf zijn 18e had Fred wel vriendinnen, maar een vaste liefde kwam veel later, vanaf zijn 30e. Toen ontmoette hij F., met haar kreeg hij twee kinderen. In die tijd woonde hij niet meer thuis, maar nog wel op het Noordereiland in een ander huis. Daar heeft hij maar kort gewoond. Fred verhuisde naar Lombardije, waar de kinderen geboren werden, doordat hij ervoor gezorgd heeft dat F. een woning naast hem kreeg. En dat als bijstandsmoeder. “Onvoorstelbaar eigenlijk, maar als ik echt ergens voor ga, dan lukt het. Niet ik, maar de Vader hierboven, uit wiens naam ik spreek.”
Fred heeft met beide kinderen geen contact meer. Daar heeft hij veel pijn van gehad. Totdat hij het eindelijk los kon laten. “Dan sterf ik zonder dat ik kinderen heb.” Hij heeft het wel losgelaten zonder haat of boosheid. Of dat voor zijn kinderen ook zo is, weet hij niet. Voor Fred is het nog steeds enorm moeilijk dat het zo gelopen is. De moeder van zijn kinderen heeft kwaad bloed gecreëerd, nadat hij niet meer door kon in de relatie met haar. Het kost hem dan ook veel moeite om hierover te vertellen. De moeder heeft veel aan seksuele perversie gedaan.
Fred herinnert zich dat hij een grote tas had, met notities van de moeder van zijn kinderen er in, een stuk of tien. Hij heeft deze teruggegeven aan haar. Echter, kort geleden bleek, dat hij nog een cahier heeft, met nog 40 pagina’s met haar verhalen. Als Fred dit aan zijn kinderen zou laten lezen, zou de situatie omgekeerd worden. Dan zouden de kinderen zich wellicht tegen hun moeder keren. Dit wil hij echt niet, dus gaat hij dat nooit doen. De kinderen waren 7 en 9 jaar, toen hij definitief wegging bij hen.
In het laatste deel van deze periode werkte Fred niet meer. Hij kwam in de WAO terecht, wat hij eigenlijk niet wilde. Hij wilde graag werken. Uiteindelijk heeft hij geleerd van deze situatie het beste te maken.
Leven vanuit spiritualiteit
Hierna krijgt Fred een woning op de Maaskade, met een kat en een hond. Hij probeerde een manier van leven te creëren, verbonden met zijn spiritualiteit. Hij is veel geweest, Boeddhist, theosoof, antroposoof. Maar uiteindelijk is Krishna Murti voor hem het belangrijkste. Dankzij hem kon hij Bo Yin Ra aan. Beiden vindt Fred echt ‘buiten categorie’. Krishna Murti zegt: “de wereld, dat ben jij”. Fred heeft geleerd en ervaren dat er een soort ‘één-zijn’ in de mensheid is, die groter is dan jezelf en die doorgaat ná je leven. Dat je meer en groter bent dan je denkvermogen. Dat heeft Fred altijd aangesproken, ook al heeft hij daar geen woorden voor.
Allereerst is Fred gnosticus geweest. Gnostiek doorbreekt andere geloven. Hij woonde in die tijd inmiddels op de Mathenesserlaan. Daar kwam een pand leeg en Fred heeft ervoor gezorgd dat dat pand bij de gnostische beweging kwam. Omdat in de kelder van dit pand water stond, heeft hij het voor elkaar gekregen om het pand ver onder de waarde te kunnen kopen. De beweging had dat geld niet. Daarom heeft Fred er zijn spaargeld in gestoken, hij leefde toen karig. Dat was toch een bedrag van 22.000 gulden. In het pand werden lezingen en cursussen gegeven en er werd ook gewoond. D’abreu heeft de leiding genomen en Fred ging ervoor met zijn hele hebben en houden. Toen is er iets gebeurd, waardoor hij zich terugtrok. Hij weet niet meer wat. Hij kreeg zijn investering terug van D’abreu. Groots gebaar, waar hij niet op zat te wachten.
Een tijd later stapte Fred over naar het Boeddhisme. Zeven jaar lang is hij Boeddhist geweest. Hij heeft toen ook Dharamsala bezocht geweest, de boeddhistische hoofdplaats. Wel liep hij daar in de gewone kleding. Toen was Fred ongeveer 45 jaar.
Vanaf de Mathenesserlaan verhuisde Fred naar de Albrechtkade en woonde hier 25 jaar lang. Hier was hij los van al die bewegingen. Hij heeft, naar zijn eigen zeggen, van elke beweging het goede meegenomen. “De essentie van de oer-eeuwige liefde hebben al die bewegingen in zich gemeen. Alleen zijn de meeste mensen dat nu vergeten.” Krishnamurti bleef wel een belangrijke inspiratiebron voor Fred. De Soefi’s kwamen er bij. “Dit is de magische tak van de Islam. Wat zij doen heeft eigenlijk weinig met de traditionele Islam te maken.”
Een ware liefde
Na F. heeft Fred nog wel vriendinnen gehad, maar hij heeft maar één ware liefdesrelatie gekend. Hij moet toen 58 jaar geweest zijn. Toen ontmoette hij B., uit Gent. Die relatie heeft maar een jaar geduurd. B.’s dochter heeft ervoor gezorgd dat de relatie na een jaar afliep. Zij was zo jaloers, dat ze het gebroken heeft. “Ik zou het liefst nog naar haar in Gent gaan zoeken, maar erg handig ben ik niet met die ‘toverdoos’.”
Het was de mooiste relatie die Fred in zijn leven gehad heeft. Hij ging bijna elke week naar Gent toe. Wat gebeurde er: “Hij ging met de trein, en zij wachtte hem op. Zij gaven elkaar een knuffel en bleven dan zomaar een uur zo staan.” Fred is enorm dankbaar dat hij dat mee heeft mogen maken. “Het er zijn samen was voldoende. Dat overkomt maar weinig mensen.”
Door een zware tijd heen en daarna berusting, in Rhoon
Fred heeft er heel veel pijn van gehad, dat deze relatie afgelopen was. Volgens hem zat er ook een beetje hoogmoed en trots in hem, hij had vanuit liefde iets kunnen doen wat hij niet gedaan heeft. Maar daar zit zijn tekortkoming, volgens Fred. Hij was kennelijk geblokkeerd om uit liefde te handelen.
Na deze breuk waren er tijden dat Fred er niet meer wilde zijn. Het heeft zeker 1 of 2 jaar geduurd, voordat hij het los kon laten. Toen ging hij weer door met zijn leven. Terugkijkend vindt Fred dat hij vanuit fysieke zin grote delen van zijn leven doelloos heeft geleefd. Hij had AOW en hoefde zich geen zorgen te maken. Ook met zijn ouderdom voelt hij zich rijk met de AOW die hij heeft. “De heer is mijn herder, mij ontbreekt het aan niets.”
Tegenwoordig leest Fred vooral spirituele boeken. Vrijwel uitsluitend Bo Yin Ra. Hij probeert de essentie uit de boeken te pakken, niet de woorden, maar wat getracht wordt over te brengen. Fred verwoordt het als volgt: “De eeuwigheid die je bent, die ieder eigenlijk is, kun je niet in woorden uitdrukken. Maar als je herboren wilt worden, daarvoor dien je voor de tweede keer geboren te worden. Je bent hier op aarde geboren, je komt de aardse werkelijkheid en het leven ervaren, met aardse zintuigen en een aards lichaam. Maar de geestelijke wereld, waar je eigenlijk thuishoort, kan je alleen maar ervaren met een geestelijk lichaam.”
Omdat er van Freds geloof geen tempel in de uiterlijke wereld is, gaat hij naar de evangelische pinkstergemeente. Hij deelt hun geloof niet, maar wel de devotie die zij hebben.
Steeds meer dringt het de laatste jaren tot Fred door, dat hij blij mag zijn om in zijn leven zo beproefd te zijn geweest, anders had hij zich nooit zo spiritueel kunnen ontwikkelen.
“Je moet beproefd worden om tot inzicht te komen, als je een makkelijk leven leidt, gaat het niet. Dan heb je je proefwerk niet gedaan.”
Rotterdam, 21 januari 2025