Haar wortels liggen in Indonesië, maar op haar 8e vloog ze naar Nederland, op weg naar een andere cultuur en een ander klimaat. “Het was koud, maar gelukkig hadden we truien.”
“Thuis werd ik Rina genoemd.”
Marina is 68 jaar, geboren in Semarang in 1956, in een gezin met nog 2 broers en 2 zussen. Van haar jeugd in Indonesië zijn slechts flarden gebleven. De meest heldere herinnering heeft ze aan de lagere school, waar haar vader haar elke dag naar toebracht, achterop de fiets, in haar mooiste jurk die speciaal voor haar was gemaakt. “Dat beeld staat mij nog helder voor ogen.” Op school leerde ze rekenen en schrijven, maar andere herinneringen zijn wazig geworden. Ze weet nog wel dat haar vader bij de douane werkte en haar moeder thuis voor het gezin zorgde. “Ik had een redelijke band met mijn ouders, al waren emoties en open gesprekken geen onderdeel van ons gezinsleven. De band met mijn broers en zussen was stroef. We konden elkaar niet goed vinden, er was vaak ruzie.” Het contact is verloren gegaan, adressen raakten zoek en ze verdwenen uit zicht. Haar oudste broer is in 2019 overleden.
Van school naar de straat
Het gezin woonde in Budel. Alles was nieuw en vreemd. “Ik was niet het enige kind dat uit het buitenland kwam, in mijn klas zaten ook kinderen uit Spanje en Italië.” Waarom ze precies uit Indonesië vertrokken, weet ze niet meer. “Er werd thuis nooit veel gepraat over dat soort dingen. Achteraf denk ik wel eens dat mijn ouders spijt hebben gehad, het leven was hier niet per se beter.”
Na de lagere school ging Marina naar het Lager economisch en administratief onderwijs, maar dat duurde slechts 1,5 jaar. “Ik liep weg, luisterde slecht, wilde mijn eigen gang gaan. Met een vriendin belandde ik in een café, waar hasj werd gerookt. Na schooltijd hing ik daar vaak rond. Ik begon ook zelf wat te dealen, om het te kunnen betalen.” Haar gedrag bracht haar in de problemen. Een winkeldiefstal zorgde voor bezoek van de politie. Thuis vielen er wel eens klappen, haar vader gebruikte soms een boodschappennetje om haar te slaan. Alles achter gesloten deuren.
In het meisjestehuis
“En zo kwam ik terecht in een meisjestehuis, ze noemden mij moeilijk opvoedbaar.” Het leven daar was wat meer gestructureerd. “We stonden vroeg op, hielpen in de keuken, gingen naar school. Er was weinig ruimte voor vrijheid.” Het meisjeshuis werd geleid door een zuster en de bekende psychiater F., die later is veroordeeld in één van de meest geruchtmakende zedenzaken van het land. “Maar aan mijn lijf geen polonaise hoor!”, zegt ze met een mengeling van felheid en eigenzinnigheid. “De directrice van het huis wist ervan, maar hield haar mond dicht. Volgens mij zat ze stiekem achter haar bureau mee te genieten.” Eens per maand mocht Marina naar huis. “Daar werd de schone schijn opgehouden en ik verviel weer snel in mijn oude gedrag.”
Op eigen benen in Amsterdam
Op haar zestiende trekt Jeugdzorg de handen van haar af. Haar ouders weten zich geen raad en Marina heeft het gevoel er alleen voor te staan. Ze vertrekt naar Eindhoven en later naar Amsterdam. Voor 300 gulden huurt ze een kamer, die ze betaalt door hier en daar te werken, bijvoorbeeld als verkoopster in een parfumeriewinkel of ouvreuse bij Tuschinski, maar ook door te stelen. “Het geld lag op straat, meer dan tegenwoordig. Elke dag keek je weer wat er op je pad kwam, ik heb mij daar nooit echt zorgen over gemaakt.”
Gezin en gemis
In haar zoektocht naar geld, vond ze ook veel gezelligheid. “In een kroeg in de Warmoesstraat leerde ik mijn man kennen, een Duitser. We zijn gaan samenwonen, totdat hij 4 maanden vast kwam te zitten. Eenmaal vrij zijn we naar Duitsland vertrokken. Ik was zwanger, we zijn getrouwd en woonden in Trier. Maar na 2 jaar was ik weer terug in Amsterdam.”
Haar zoon bleef achter bij haar schoonouders. “Ik ben ze nog altijd dankbaar dat ze voor hem hebben gezorgd.” Ze heeft hem nog wel eens teruggezien, maar uiteindelijk is het contact verbroken, tot haar grote spijt, het lukt haar niet meer om hem telefonisch te bereiken. “Ik weet dat hij zelf ook vader is geworden van een zoon, die nu 7 jaar oud is. Ik ben oma, maar zonder ooit de kans te hebben gehad dit te beleven.” Het raakt haar zichtbaar, haar ogen schieten vol. “Ik ben geen goede moeder geweest.” Ze vluchtte in de drugs. “Daarmee probeer je het toch te vergeten.”
Slechte relaties
Eenmaal terug in Amsterdam krijgt Marina een relatie met een man die niet gebruikt. “Hij had een goede baan, ik werd goed verzorgd, maar het was natuurlijk niet gelijkwaardig. Ik deed wel pogingen om af te kicken in een kliniek, maar op die momenten stond hij er alleen voor en dat kon hij moeilijk behappen.” In die tijd volgde Marina ook een opleiding aan de Modevakschool. Ze heeft het niet afgemaakt. “Ik was te laat met het inleveren van mijn werkstukken.”
Niet lang daarna kreeg ze wederom een relatie met een man, maar dat pakte niet goed voor haar uit. “Het was een absolute klaploper. Hij heeft zo’n beetje alles verpatst wat ik had. Hij verkocht mijn kleren, mijn spullen, mijn naaimachine, alles. En hij mishandelde mij. “Hij belandde in de gevangenis, ik bij het Leger des Heils, in een terugkeerhuis, zoals dat heette.” Uiteindelijk vond ze een eigen woning in de Bestevaerstraat. “Daar heb ik 12 jaar met plezier gewoond, totdat ik de maatregel ISD kreeg opgelegd: Inrichting Stelselmatige Daders. Ik was een zogenaamde ‘draaideurcrimineel’ en één van de eerste vrouwen die zo’n maatregel kreeg opgelegd, het stond nog in de kinderschoenen.” Het bracht haar naar de vrouwengevangenis in Zwolle. Ze raakte haar huis kwijt en kwam weer bij het Leger des Heils terecht, waar ze nu nog steeds woont.
De pareltjes van de dag
Maar nu is haar lichaam op. Marina is ernstig ziek. Ze leeft met HIV, chronische leukemie, lever- en nierkanker, hepatitis C en levercirrose. Haar gewicht is gedaald tot 40 kilo. Dialyse houdt haar op de been, bestraling verlicht de pijn. De tijd die haar nog rest, is beperkt en dat stemt haar droevig. “Ik had nog zoveel plannen,” zegt ze. “Ik zou zo graag nog één keer teruggaan naar Indonesië. Maar dat is nu te laat.”
Als ze terugkijkt, is de geboorte van haar zoon toch wel het mooiste moment van haar leven. Het verlies van dat contact is een litteken dat niet heelt. “Ik stop het weg, wil er niet teveel over nadenken. Misschien kan ik hem nog een brief schrijven”, zegt Marina voorzichtig hoopvol. Toch weigert ze zich over te geven aan verbittering. Ze heeft, ondanks alles, een positieve levensinstelling. “Ik probeer altijd het beste eruit te halen wat erin zit.” Het liefst trekt ze er op uit met haar scootmobiel. “Dat zijn de pareltjes van de dag.” Op de vraag of ze nog een levensles heeft, antwoordt ze: “Niet haatdragend zijn, probeer vrede te vinden.”
Gedachten over afscheid
Zo’n 5 jaar geleden heeft ze al eens gesproken over haar wensen met betrekking tot haar uitvaart, maar of dat allemaal bewaard is gebleven, weet ze niet. Als ze nadenkt over haar afscheid, kiest ze voor crematie in plaats van begraven. “Dan hoef ik niet te bedenken of ik mij onder de grond nog wil omdraaien.” Over muziek tijdens haar uitvaart heeft ze nog niet echt nagedacht, maar al vrij snel noemt ze het nummer ‘Walk of Life’ van de Dire Straits, hoe toepasselijk in het licht van dit interview. En ‘Lichtje branden’ van Suzan en Freek:
Ik beloof, ik laat de lichten aan
Dan voelt het donker niet zo zwaar
Ik hoop dat je jezelf weet terug te vinden
Ik geloof dat soms de dingen gaan
Zoals ze in de sterren staan
“Alles bij elkaar geef ik mijn leven een 6,5,” zegt ze. En in die nuchtere eerlijkheid schuilt misschien wel haar grootste kracht.
Amsterdam, 22 augustus 2025
